Geurnorm Diervoederindustrie - Informatie

Geurhinderniveau 

De geurvoorschriften van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn van toepassing.

Het algemene uitgangspunt is het voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder (lid 1). Het bevoegd gezag beoordeelt welke mate van geurhinder nog aanvaardbaar is. Aspecten die het bevoegd gezag hierbij meeweegt staan in lid 3 van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De informatie waarover het bevoegd gezag beschikt kan onvoldoende zijn om de beoordeling te kunnen maken. In dat geval kan het bevoegd gezag het bedrijf vragen om een geuronderzoek (lid 2). Bij onaanvaardbare geurhinder kan het bevoegd gezag aanvullende eisen stellen in een maatwerkbesluit (lid 4).

Een uitgebreide toelichting hierop staat in ‘afdeling 2.3 – geurvoorschriften’ van de handleiding geur.

Het bevoegd gezag bepaalt dus welk hinderniveau nog aanvaardbaar is. Wat aanvaardbaar is kan het bevoegd gezag vastleggen in lokaal beleid. Het bevoegd gezag kan ook aansluiten bij de normen uit de vervallen bijzondere regeling uit de Nederlandse Emissie Richtlijn, beschikbaar op de pagina NeR archief.

Voorstel aanvaardbaar hinderniveau

Met de omgevingsdiensten zijn afspraken gemaakt over het te hanteren aanvaardbaar hinderniveau. Hierbij is aansluiting gezocht bij de geldende normen uit de vervallen Bijzondere Regeling B3.
Bij geurgevoelige objecten geldt als aanvaardbaar hinderniveau een geurbelasting met een maximum van:

  • 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel voor bestaande situaties; 
  • 0,7 ouE/m3 als 98-percentiel voor nieuwe situaties. 

Bij minder geurgevoelige objecten kan het bevoegd gezag op grond van lokale overwegingen een aangepast beschermingsniveau kiezen. Zo kan het bevoegd gezag besluiten welke geurbelasting aanvaardbaar is, bijvoorbeeld tot een maximum van:

  • 2,8 ouE/m3 als 98-percentiel voor bestaande situaties;
  • 1,4 ouE/m3 als 98-percentiel voor nieuwe situaties. 

Het bevoegd gezag betrekt hierbij de historie van de activiteit.

In de diervoederindustrie treden grote verschillen in geuremissie op tussen de verschillende productievarianten. De gebruikelijke benadering voor geuremissies bij vergunningverlening, waarbij uitgegaan wordt van de bedrijfssituatie met de hoogste geuremissie, is daarom niet toepasbaar op de geuremissies van diervoederbedrijven. Om desondanks piekemissies te limiteren, is afgesproken dat de geuremissie per periode van vier weken [of een maand] maximaal een factor 4 hoger mag zijn dan 1/13 deel [of 1/12 deel] van de geuremissie per jaar.

Het Kennisalliantie Geur Overheden (KaGO) heeft standaard vergunningvoorschriften voor diervoederbedrijven opgesteld. Hierin is een voorbeeld opgenomen op welke wijze het bevoegd gezag om kan gaan met het aspect van de fluctuerende emissies. De voorschriften zijn opgesteld in overleg met de branche. Deze vergunningvoorschriften staan onder Modelvoorschriften.

Scroll naar boven